top of page

Het geschenk

​

Eigenlijk had ze de vorst niet meer verwacht. 
Precies twaalf maanden had ze uitgekeken naar deze dag. De verjaardag van de koning was een feestdag in dit land. Iedereen kreeg vrij, er waren optochten en vuurwerk.
En, belangrijk voor haar, de koning verleende elk jaar amnestie aan vijf gevangenen.
Traditie wilde dat tegen valavond, voor het vuurwerk begon, de koning naar de gevangenis afzakte en zijn vorstelijk pardon verleende.

​
Maar er waren rellen aan de gang, blijkbaar werd er geschoten in de straten en ontplofte een bom  tijdens de parade, waardoor het hele programma in de war was gestuurd. Maria had de wildste geruchten gehoord tijdens de afgelopen uren, en met het verstrijken van de tijd was haar hoop vervlogen.

​
Terneergeslagen lag zij op haar dunne matras en probeerde de stank en de geluiden van de andere vrouwen te negeren. Hongerige muggen dansten luid zoemend rond haar sterk vermagerde lichaam, maar ze vond de kracht niet om ze weg te jagen. Enkele vrouwen zaten zachtjes te praten in de schemering, anderen lagen net als zij op hun matras en sliepen. Of deden alsof.

De avond bracht geen verkoeling, Maria voelde het zweet langs haar gezicht lopen, haar haren waren onaangenaam vochtig en plakten op haar hoofd.

​
Weer een jaar wachten tot de koning jarig was. Als hij nog verjaarde, want hij was al oud, en ziek. Wat als er geen nieuwe koning kwam die de traditie verder kon zetten?

Deze sombere gedachten maakten haar nog verdrietiger. Hoe was ze in hemelsnaam in deze hel terechtgekomen?

​

Het was allemaal zo mooi begonnen. Ze zou met twee van haar boezemvriendinnen een reis maken, naar het exotische Thailand. Enkele dagen rondtrekken in het noorden, met een gids, en daarna een weekje in een beach resort.

Zij waren al enkele jaren goede vriendinnen, allemaal gescheiden vrouwen van begin de vijftig. Rijpe, aantrekkelijke, goed verzorgde vrouwen, klaar om een beetje avontuur toe te laten in hun leven. Voor het te laat was, en ze te oud werden om zulke tochten te maken.
​De trektocht was avontuurlijk maar vermoeiend. Ze bezochten stammen die nog in afzondering leefden, deden tochtjes op de rug van een olifant, en daalden een rivier af op een vlot. Ze hielpen de dorpelingen met de rijstoogst. Enkele uurtjes maar, want in die moordende hitte voorovergebogen rijst uitrekken was echte slavenarbeid! Dat die vrouwen ‘s avonds nog energie hadden om te koken had hen een wonder toegeschenen!
Terug in de bewoonde wereld lieten ze zich overspoelen door de luxe van het strandhotel. Azuurblauwe zee, lekker gekruid eten, betoverende zonsondergangen. En dan die aantrekkelijke man, die avond na avond haar gezelschap zocht, haar drankjes in alle kleuren aanbood, en haar alle hoeken van de kamer liet zien toen ze eenmaal inging op zijn avances.

​
De laatste avond kwam, met uitwisselen van mailadressen en gsm-nummers. Een weemoedige laatste wandeling op het strand, hand in hand. Ze wist dat van al die beloftes toch niets in huis zou komen, en had daar vrede mee. Ze was per slot van rekening geen romantische tiener meer, maar een ervaren volwassen vrouw die flink met beide benen op de grond stond. Dacht ze.

​
Toen hij haar vroeg of ze een pakje mee naar België wilde nemen, een geschenk voor zijn moeder, had ze even getwijfeld. Hij toonde haar de prachtige zijden sjaal, die hij speciaal voor haar had laten weven. Het adres stond al voorgeschreven op de verpakking, ze moest er enkel de postzegels opplakken. Dan was hij zeker dat het veilig in België zou geraken, want de Thaise post was nogal traag en onbetrouwbaar. Hij vouwde de sjaal voorzichtig weer op, hij zou haar zeer dankbaar zijn.
De volgende dag, op de luchthaven, begon de nachtmerrie. Ze stonden aan te schuiven met hun bagage, paspoort en boardingkaart in de hand geklemd. Ze waren alle drie wat stilletjes, en begonnen zich alvast wat weemoedig te voelen. Je weet wel, dat nare gevoel aan het einde van een mooie vakantie.

​
Achteraf kon ze zich niet precies meer herinneren wat er gebeurde. De snuffelhond, de politie, het geschenkje waar buiten de sjaal ook enkele pakjes marihuana uit tuimelden. Haar hulpeloos toekijkende vriendinnen, en in een flits ook de neerbuigende blikken van omstanders toen ze geboeid afgevoerd werd. Je zag ze ’t denken. Dat een vrouw op die leeftijd zich met zo iets inlaat!
Als versuft werd ze in een cel opgesloten, waar een medewerker van de Belgische ambassade haar kwam bezoeken. Hij luisterde naar haar verhaal, en beloofde een advocaat te regelen.

Ze kreeg een kom met lauwe rijst toegestopt en een plastieken beker met brak smakend water. Hyperventilerend lag ze die eerste nacht in de benauwde cel, terwijl kakkerlakken zo groot als haar duim langs en over haar kropen. De nachtemmer was nog halfvol van een vorige verblijver, en stonk verschrikkelijk.

​
De nieuwe dag bracht een moment van hoop. De advocaat kwam langs, hij zou alles in het werk stellen om haar vrij te krijgen. Maar  toen ze nog een eindeloos lijkende dag later voor de rechter verscheen, kon hij niet meer doen dan haar beloven te blijven proberen.

Ze mocht van geluk spreken dat het maar marihuana was, zodat ze een milde straf  kreeg. Zes jaar gevangenis. Op drugsmokkel stond immers de doodstraf in Thailand.
​

Ondertussen zat ze al twee lange jaren gevangen. Vierentwintig maanden. Zesennegentig weken. Zeshonderd tweeënzeventig dagen. Ze was ondervoed, haar tanden stonden los, haar ooit weelderige haardos was gehalveerd. Afwezig kneep ze een luis dood, en krabde aan een vlooienbeet.

De vrouwen sliepen allemaal nu, de stilte werd slechts verstoord door een kleine jammerkreet, iemand met een nachtmerrie. De sterren aan de hemel wierpen hun bleke licht op de schamele omgeving.

Maria lag doodstil op haar matras, te moe om te bewegen of hoop te koesteren. Met doffe ogen zag ze een nieuwe, uitzichtloze dag geboren worden. De vogels riepen elkaar kwetterend toe, het kamp begon te bewegen.

​
En toen verbrak herrie, geschreeuw, het geluid van naderende auto’s en dichtslaande deuren de ochtendstilte.
De vorst was aangekomen, de amnestie zou toch nog plaats vinden!! De gevangenen dromden samen aan de omheining, en staarden naar de oude man in zijn prachtig geel gewaad. Minzaam luisterde hij naar de kampcommandant, en overhandigde hem vervolgens een document. Het nationaal lied schalde door de luidsprekers, terwijl de auto van de vorst een dikke stofwolk achterliet, die de kale omgeving even aan het oog onttrok.
Maria stond tussen de andere gevangen vrouwen toe te kijken hoe de commandant de papieren doorbladerde. De zon begon te steken, maar niemand dacht eraan de schaduw op te zoeken.
Aran Krung. Een jong meisje rende naar de uitgang, en werd door een grijnzende bewaker doorgelaten.
Kai-Mook Thep. Een in vodden gehulde vrouw stapte buigend naar de poort, ze struikelde in haar haast om weg te geraken. Afgunstige gemompel weerklonk.
Yundee Nahkon. Yundee Maha. Eén voor één liepen de gelukkigen naar de poort van de vrijheid. De onrust nam toe, sommige vrouwen riepen smekend, anderen begonnen te schelden.
Farang Maria. Farang betekende buitenlander. En Maria, dat was zij…
De vrouw naast haar duwde haar vooruit, ze strompelde in de blakende zon naar de uitgang.

De advocaat en ambassadeur stonden met een brede glimlach op het gelaat naar haar te wuiven.
Vuil, klam en stinkend viel ze in de armen van de strak in het pak gestoken advocaat. De ambassadeur glimlachte medelevend, maar zette voor alle zekerheid een stapje achteruit.
‘Ik ben vrij, dank je , oh, dank je!’ De tranen stroomden over haar ingevallen wangen.
‘Tja, Maria, je hebt geluk gehad. Een geschenk heeft je achter tralies doen belanden, en een geschenk bevrijdt je terug!’
‘Een geschenk?’
‘In België heeft koning Albert troonafstand gedaan, en als geschenk voor de kroning van Prins Philip heeft de Thaise vorst besloten alle Belgische gevangenen te bevrijden…’

bottom of page